Tuesday, May 7, 2013


48 Openbaar vervoer 1593
 We sjokken met een groepje van zes, onder leiding van onze gids Dame Gyalpo Sherpa, traag over een soort uitgehouwen trap de berg op. Het regent en we zijn zojuist uit de bus, een uur rijden van Pokhara, gestapt.                                                                                                                                                           De trap stijgt sterk, dus behoorlijk vermoeiend en nadat het pad smaller is geworden en het trap gedeelte is veranderd in een rotsachtig ongelijk pad, wordt het door de regen behoorlijk glibberig.  Gelukkig klaart het tegen lunchtijd op en komt de zon te voorschijn en kunnen onze kleren opdrogen. Tegen de tijd dat we weer vertrekken is het bloedwarm en benauwd. Wolkjes damp stijgt op uit de grond en lost op in het felle zonlicht. We rusten veel en nemen regelmatig een slok water. Later moeten we door een stuk bos, bedekken alle lichaamsdelen zo goed mogelijk en houden het midden van het pad aan. ‘Bloedzuigers zijn hier een ware plaag,’ waarschuwt Dame. Ik voel het jeuken op mijn been en trek mijn spijkerbroek omhoog. Een bloedzuiger, die er uit ziet als een regenworm, heeft zich dwars door mijn broek met zijn scherpe tandjes in het vel van mijn kuit gebeten en zich daarna vastgezogen. Het glibberige diertje zit zich rustig vol te zuigen. Ik wil hem van mijn been afslaan, maar mijn vrouw, die een blauwe maandag in een grijs verleden verpleegster is geweest, houdt me tegen. ‘Laat mij maar even begaan,’ en ze duwt met haar nagel hard tegen mijn vel en schuift zo het smalle deel van het dier van mijn been af en daarna het dikkere achtereind. Maar nu probeert het dier zich aan haar vinger vast te zuigen, maar gelukkig kan ze het snel er van af afvegen. Het wondje aan mijn been bloedt nog wel een beetje maar ze smeert er wat ontsmettingscrème op en het leed is geleden. Even later moet ze nog twee patiënten met het zelfde euvel behandelen. We zijn blij dat we dit stuk bos voorbij zijn, ondanks dat het daar veel koeler was. We ploffen neer en ontdoen ons van de bedekkende kleding en smeren ons ruim in met zonnebrandolie. Het landschap is immens wijd en loopt terrasvormig de bergen op. Boeren bewerken hun akkers met ossen voor de ploeg op hun kleine veldjes. De stilte is bijna tastbaar. Eigenlijk zouden willen blijven zitten en eindeloos naar dit paradijselijke bergland willen staren en wegdromen naar een volmaakte gelukzaligheid. Maar we moeten door naar onze kampeerplaats voor de nacht. We passeren nu een ijselijk smal stukje, vrij stijl oplopend pad, met een diepe afgrond en een hoge rotswand aan de andere kant. Ik focus me op het weggetje net een meter voor mijn voeten. In mijn hoofd herhaal ik steeds een mantra om nergens aan te hoeven denken. Afgronden zijn mijn ding niet.  God zij dank wordt het na een stief kwartiertje weer beter. Om half zes arriveren we bij onze plek voor de nacht. De dragers zijn er al en bouwen het kamp op. Om mij te pesten staat het latrinetentje vlak langs een afgrond, dus doe ik mijn behoefte liever een stuk verder  in de vrije natuur.                                                                                                                                                               Iedereen controleert zijn lichaam op onwenselijk ongedierte maar verder heeft niemand ergens last van. Na de onvermijdelijke thee, verfrissen we ons zo goed als mogelijk en als de schemering valt, eten we de door onze kok Kancha Lama klaargemaakte Dalbat, rijst met linzen en als extra een stukje kip. We hebben honger en het eten is heerlijk. Het begint zacht te spetteren, maar we zitten letterlijk hoog en droog in de etenstent, dus wat kan ons een buitje schelen. Doch, terwijl we na het eten aan een stukje Chapati (hard dun rond brood) knabbelen ontwikkelt het buitje zich in een heuse storm, met bliksem en geweldige donderslagen, die sinister weerkaatsen in de bergen. De etenstent loopt onder water en de regen vormt zich om in hagel. De touwen, die met haringen vast zitten in de grond, schieten los en het hele geval dreigt het dal in te blazen. Allemaal hangen we aan het tentzeil en even later stort hij in elkaar. Eén lid van het groepje krijgt een ijzeren buis op het hoofd, alwaar daar dan ook spontaan een bult ontstaat. Een halfuurtje later bedaart de weerfurie enigszins, maar het blijft bitter koud, doch we kunnen relatief rustig slapen in onze tentjes. De volgende morgen beziet Dame met een kennersblik de lucht en belegt een vergadering met de groep. Ons weerorakel heeft er geen goede hoop op, dat het weer snel zal verbeteren, ergo, het eerder slechter zal worden.  Dus besluiten we terug te gaan. Het is zwaar bewolkt en het pad is door het vocht glibberig en vergt de uiterste concentratie. Vooral het stuk wat erg smal is en langs een afgrond loopt laat de kriebels over mijn lijf gaan, vooral ook omdat het weer is beginnen te plenzen. Ik schuifel voort met een stok, die ik op de heenweg gevonden heb en aan de kant van het ravijn houdt als een soort afscheiding. Plotseling glijden de benen onder mij weg door wat losse steentjes in combinatie met de gespannen zenuwen. Ik verlies mijn evenwicht en schuif onherroepelijk naar de afgrond. Dame Gyalpo, die achter mij loopt grijpt mijn regenjack vast en trekt me van de noodlottige rand vandaan. Ik krabbel overeind en heb moeite mijn trillende benen in bedwang te houden. Ik bedank Dame voor zijn snelle reactie en kordate ingrijpen. Het had wel eens noodlottig kunnen aflopen bedenk ik vol pessimisme. De groep daalt nu nog voorzichtiger dit stukje berg af. Ook het bloedzuigergedeelte passeren we weer met de nodige omzichtigheid.                                                                                                                        De regen is gestopt en de zon breekt zowaar door de wolken. We ontdoen ons van alle overbodige kleding, want de vochtigheidsgraad is hoog en het wordt voor de verandering weer bloedheet. In de namiddag bereiken we de hoofdweg.  Er is natuurlijk geen vervoer voorzien, want het afgesproken ontmoetingspunt zou pas twee dagen later op een andere plaats zijn. We zitten langs de weg bij te komen van de afdaling en de hitte. Na een uurtje komt er, een paar keer op zijn ‘Horn’ blazend, in een slakkengang, een met felle kleuren versierde gammele bus aanrijden. Hij stopt en Dame onderhandelt met de chauffeur of we mee mogen rijden, want de bus zit zo te zien vol passagiers en bagage. Er is geen plaats totdat er wat flapjes roepies extra betaald worden. Mijn echtgenote en ik kunnen op de twee plaatsen zitten, waarvan de spullen die erop lagen, naar het al aardig volle dak op de bus zijn verhuisd. Dicht bevolkte kippen- en eendenhokken worden op elkaar gezet, bagage op de schoot genomen. Zo komt er een stuk gangpad vrij, waar vier mensen van onze groep op de grond kunnen zitten. Dame en zijn crew zullen op een volgende bus wachten of later worden opgehaald als wij het hotelletje bereiken, waar we zullen overnachten. De bus vervolgt traag zijn weg en de Nepalese passagiers zijn in slaap gevallen. We moeten over een smalle weg over een hoge pas, het uitzicht is fascinerend over het dal in de diepte. ‘Kijk, daar een in het ravijn ligt het karkas van een bus, zeker naar beneden gestort,’ zegt mijn vrouw. Ik kijk even vluchtig, maar ik ben na mijn uitglijpartij op de berg niet zo erg geïnteresseerd in afgronden met neergestorte vervoermiddelen. We kronkelen langs de ontelbare haarspelt bochten naar beneden, waarbij de chauffeur zijn ‘Horn’ niet spaart. We komen even klem te zitten met een tegenligger, die kennelijk het enorme lawaai van de toeter van de bus niet heeft gehoord. We moeten achteruit, want het is een ongeschreven wet dat opkomend verkeer altijd voorrang heeft op dalend voertuigen. De versnellingbak ratelt angstwekkend, als de chauffeur hem in zijn achteruit zet. De bijrijder, die aan de achterkant van de bus staat, klopt regelmatig tegen de carrosserie, ten teken dat alles goed gaat bij het achteruit rijden. Ons groepje is er niet erg gerust op zo met het ravijn aan de kant van de weg, maar de rest van de passagiers dommelt rustig verder. ‘Je kunt de voorbestemming van het leven niet veranderen, dus hoeft men zich nergens ongerust over te maken in dit aardse bestaan,’ is het devies in dit land. Van die gemoedsrust kunnen wij Westerlingen nog wat leren. We komen bij een wegomleiding. De brug is weggeslagen. Voorzichtig draait de bus op het geïmproviseerde pad naar beneden en rijden we door een droog deel van de bedding, terwijl meters verder de rivier kolkend voorbij stroomt. Dan moet de bus weer omhoog naar de weg. Na drie keer proberen en de motor op volle toeren lukt het. Langs de weg zitten mannen en vrouwen uit grote brokken steen met een hamer kiezels te hakken voor de vernieuwing van de weg. Kleine kinderen slapen in een doek gewikkeld op de rug van enkele vrouwen.                                                                                                                                                                   Een uurtje later bereiken we gelukkig veilig ons hotelletje in Pokhara. We reizen buiten het seizoen, dus zijn er geen andere gasten. Ook die avond staat er weer de onvermijdelijke Dalbat met kip op het menu . Moe van het bergavontuur duikt iedereen vroeg het bed in en allen slapen als een roos tot een uur of twee. Op dat onzalige moment, midden in de nacht, moet er weer zonodig een storm met veel kabaal van onweer losbarsten.                                                                                                                                               
Alleen mijn vrouw kan al de hele avond niet slapen. Ze heeft een verschrikkelijk branderige uitslag op haar billen. Kennelijk  heeft er op de buszetel, waarop ze gezeten heeft, een lekkend vat met benzine of iets dergelijks gestaan.