52 Hotelkamer met …… 2762
We pakken op een maandagmorgen om 9 uur, met
drie vrienden, de TGV naar Parijs. We hebben bij de Bistro Aux Lyonnais gereserveerd
om daar te gaan culinairen, en dan moeten we om vijf uur dertig op de luchthaven
Charles De Gaulle zijn om het vliegtuig naar Madagascar te nemen. Het is een
gezellig restaurantje met kleine tafeltjes op een druk betegelde vloer, waar
hopen wijnkurken op schalen rond pilaren worden bewaard. Het eten is grandioos.
Tijdens het afrekenen ontdekt Floris dat ergens onderweg zijn portefeuille en
paspoort is gerold of domweg verloren. Hij belt het thuisfront en zijn vrouw
annuleert zijn creditkaarten en organiseert een noodpas voor haar man, die ze
de volgende dag om tien uur dertig kan ophalen. Ze is zo geweldig lief om dan
de TGV te nemen en het paspoort, een andere bankkaart en cash geld te komen
brengen. We kunnen dus niet vertrekken. Mits een bijbetaling kunnen we allemaal
onze tickets naar de volgende dag verschuiven. Om het feit te vieren dat alles
opgelost is en de portefeuille niet te veel cash bevatte, besluiten we ons nog
maar eens te buiten te gaan aan een sterretje. Hoewel Madagascar vroeger onder
Frans bewind heeft gestaan, hebben we het idee dat de kwaliteit van het voedsel
daar niet op een al te hoog pitje zal staan. Na wat rondbellen vinden we,
doordat er een tafel is geannuleerd, plek bij het 100 jaar oude rustieke en
chique Benoit, net als Aux Lyonnais een restaurant van Alain Ducasse. Het eten
is grandioos en de wijn vloeit rijkelijk en we moeten diep in de buidel tasten.
We slapen de volgende morgen lekker uit in een oud hotelletje met smalle steile
trappen. Gelukkig was ons dit de vorige nacht niet zo opgevallen, als hier
brand uitbreekt zal ontsnappen moeilijk zijn. Om twee uur dertig staan we op het perron van
Gare du Nord en zien de TGV uit Brussel binnenrijden. We drukken onze dankbaarheid aan Ivonne, de
knappe vrouw van Floris, extra uit met stevige omhelzingen. We drinken een
biertje en nemen dan afscheid van haar. Op naar Charles De Gaulle, waar we met
meer als een uur vertraging vertrekken. We zitten een uurtje in het luchtruim als er
een warme maaltijd wordt geserveerd. We
heffen onze nadorst van de avond tevoren op en zodoende spoelen we het zeer
matig vliegtuig eten met flesjes rode wijn weg.. We gaan de Walter, een vriend van Peter,
bezoeken. Hij heeft daar een peperplantage en hij heeft Peter via mail
enthousiast gemaakt over de mogelijkheden op dit eiland. Er is een overvloed
aan vanille, champignons, pepers en kruidnagels. Het speelt in de tijd, dat het
politiek nog aardig stabiel is en president Ravalomanana de touwtjes in handen
heeft. Aangezien Peter topkok is en ook graag in voedingsmiddelen handelt,
(altijd op zoek naar een rijk-makertje) gaat hij daar eens kijken. Floris en ik
gaan mee voor het avontuur. Na het diner hebben we een uurtje een trillende turbulentie,
ook wel kasseienvliegen genoemd. Gelukkig hebben we ons tegoed gedaan aan een
glaasje whisky voor, enige wijntjes tijdens en een cognacje na het eten. We
babbelen er vrolijk op los en de stemming stijgt nog een graadje als Floris wat
moppen uit de kast haalt. Gelukkig verstaan onze buren geen Nederlands. In de
rest van het vliegtuig is het akelig stil. Iedereen doet of hij slaapt. De
vlucht is lang, maar gelukkig gedraagt het vliegtuig zich weer zo als het hoort
en kunnen we ons ten ruste leggen , zo goed en kwaad als dat in de krappe
vliegtuigstoelen mogelijk is.
Om zes uur ’s morgens landen we
op de vlieghaven Ivato van Antananarivo. We passeren vlotjes de douane en kopen
de plaatselijke munt aan. We lopen naar de taxistandplaats en zien daar
allemaal kleine auto’s staan. Daar we alle drie vrij lang zijn en twee van ons
behoorlijk breed, zoeken we de grootste uit, om ons naar hotel Brajas, welk in
het hartje van de stad is gelegen, te brengen. De taxichauffeur start zijn
krakkemikkige Honda en rijdt naar het,
vlakbij de parking, gelegen pompstation. ‘Jullie moeten even wat benzine voor
me kopen, want mijn tank is leeg.’ De bevolking spreekt hier Malagasy en Frans.
We schuiven wat Ariary briefjes , zodat hij een paar liter kan tanken en dan
begint de niet al te lange rit in de langzaam licht wordende morgen naar Antananarivo. Hotel
Brajas ziet er goed uit, de kamers zijn ruim en schoon en we spreken af om
tegen tien uur een laat ontbijt te nemen op het gezellig uitziende terras. Die
avond hebben we een afspraak in het restaurant Villa Vanilla met de naar zal
blijken illustere Walter. Het ligt wat buiten het centrum, dus bestellen we een
taxi. In het wagentje dat komt voorrijden, passen we echt niet. Peter vraagt,
hij spreekt van ons het beste Frans, de vriendelijke dame van de receptie om
een ruime taxi te bestellen. Taxi twee is inderdaad iets ruimer en met wat
manoeuvreren met onze lichamen passen we erin. Peter is de dikste, dus die mag
voorin zitten. Na eerst getankt te hebben zijn we om negen uur, een half uurtje
te laat, in het restaurant. Walter is er nog niet, dus bellen we naar zijn gsm,
maar er wordt niet opgenomen. We drinken een aperitief en bestellen ons eten.
Het smaakt tegen onze verwachting zo voortreffelijk, dat we bij het dessert nog
maar een extra ( niet goedkoop)flesje Franse wijn bestellen. Opeens staat daar
een langharige blonde man, een naar schatting vijftig jarige god, aan onze
tafel, die zich voorstelt als Walter. Hij slaat een glas wijn af en bestelt een
grote bouteille Three Horses bier, welk hij rechtstreeks uit de fles drinkt.
‘Moet je nog wat eten?’ vraagt Peter, die altijd bezorgd is dat iemand honger
heeft. ‘Nee hoor, ik eet altijd thuis stipt om zes uur,’ antwoordt Walter op
trage toon wat zijn afkomst uit de Limburg, en een kennelijke rij flessen bier
eerder die avond gedronken, verraadt. We gaan ook over op bier en het wordt een
gezellige avond. De overige gasten zijn allemaal donkere mensen, maar we
beseffen dat het niet de oorspronkelijke eilandbewoners zijn. Walter geeft
uitleg. ‘Het zijn Indiërs, de enige mensen die hier rijk zijn op het eiland. Ze
worden de ‘Neuzen’ genoemd. Waarom, dat hoef ik jullie niet uitteleggen.’ Voor
de rest is het hier behoorlijk arm.’ De
volgende dag, donderdag, hebben we met Walter afgesproken de lunch in het hotel
te gebruiken en dan een soort programma op te stellen. Een uurtje later dan
afgesproken kuiert Walter het terras op terwijl wij net aan het eten zijn
begonnen. Hij heeft zijn vrouw Maria bij, een schone dame van Mauritius, die we
elk met twee zoenen verwelkomen. ‘Bestellen jullie gauw ook wat,’ zegt Peter. ‘
Is niet nodig hoor, we eten altijd om twaalf uur stipt thuis.’ Maria drinkt een
cola en hij een fles bier. We besluiten morgen naar de peperplantage te gaan en
met de champignonplukkers te gaan praten. De
volgende dag na ons ontbijt en nog een uurtje wachten komt Walter met Maria bij
het hotel aan. We besluiten direct te vertrekken, want zij hebben bij navraag
stipt zeven uur thuis ontbeten. Walter zet een fles bier aan zijn mond en we
begrijpen waarom Maria moet chaufferen. Peter rijdt met hun Toyota mee, kunnen
ze onderweg over zaken praten. Floris en ik nemen een taxi, want we passen niet
met zo’n allen in de wagen van Walter. Maria maakt een dagprijs af voor ons met
de taxichauffeur. Terwijl we na het tanken door de stad rijden vallen ons de
vele Belgische rode postautootjes op. Ook rijden er nogal wat bussen die op hun
bestemmingsborden bijvoorbeeld Genk of Aartselaar aangeven. Door
een mooi heuvelachtig groen landschap passeren we Moramanga en twintig minuten
later bereiken de afgelegen plantage. Op een onafzienbaar veld staan ontelbare
jonge plantjes , die regelmatig
besproeid moeten worden. Een armoedige werkman is daar verantwoordelijk voor.
Hij woont in een bouwval. Ik verwijder me even van het gezelschap en neem een
kijkje in de één kamer hut. Dat gaat gemakkelijk want de met planken in elkaar
gezette deur hangt op half zeven. Ik gluur naar binnen. Op een houten verhoog
van een halve meter ligt een kale schuimrubberen matras, verder is er niets.
Geen kasten, tafel of stoelen. Op de grond staat een oliestelletje met
daarnaast een mok, een ijzeren bord en een houten kist. De schone hut straalt
duidelijk grote armoede uit. Ik loop om het gebouwtje heen. Aan een boom hangt
wat wasgoed met versleten kleren waar hier of daar een scheur in zit. Het veld
is het toilet en de waterslang om te sproeien is de douche. We vervolgen onze reis naar Ambatolampy. Hier
hebben we een afspraak met de champignonplukkers. We zitten bij een marktje op
een terrasje. Peter en Walter bestellen de onvermijdelijke grote fles bier, de
rest neemt thee. We eten clubsandwiches. Het Frans van de vier plukkers is niet
zo best en Maria, die blijkbaar het Malagasy verstaat, tolkt. Floris en
ik besluiten het langdradige gesprek, dat handelt over wanneer de champignons
geplukt kunnen worden, dan is het te nat, dan zijn er feestdagen enz., voor
gezien te houden en slenteren een beetje over de markt, waar voeding en kleding
te koop is. We schaffen ons elk een kleine paraplu aan, want het is lichtjes
beginnen te regenen. De vochtigheid is duidelijk slecht voor de handel want de
meestal vrouwelijke bezoekers verlaten de markt, terwijl ze vooral hun haar
beschermen om het kroezen tegen te gaan. Vele soorten kleurig en geurig fruit
ligt kunstig opgestapeld. De kleding is vaak tweedehands en uit de jaren
stilletjes. We vinden een stalletje dat duidelijk op de verdwaalde toerist is
gericht. We kopen T-shirts met fraaie Madagascar opdrukken. Aangezien wij
toeristen zijn is de prijs minimaal vijf maal opgeschroefd en ik moet alle
inkoopkunstjes boven halen om uiteindelijk met de verkoopster tot een compromis
te komen. (Later zal ik het zelfde T-shirt voor een stukje goedkoper in een
winkel zien liggen)We vertrekken om vier uur en nemen de route Nationale en
leggen de acht en zestig km vlotjes af terug naar Antananarivo. Wij besluiten
na het diner te kijken of er nog iets aan het uitgaan leven gedaan wordt.
Walter heeft ons verteld dat Le Mirage de beste gelegenheid is en die blijkt
dan ook aardig vol te zitten met het merendeel plaatselijke mensen. Een grote
band met twee swingende zangeressen speelt indrukwekkend goede popmuziek. We
zetten ons aan een tafeltje en bestellen de bekende halve liter flessen Three
Horses bier.
Het was ons al opgevallen dat er
nogal wat Fransen rondlopen met een Malagasyse schone. Deze meisjes worden hier
opgedoken, ze lopen er in de Le Mirage met bosjes rond. Het uit die hopeloos
verliefde blanken en geen pil gebruikende lokale schoonheid geboren kind, geldt
als een soort verzekering betreffende een blijvend inkomen. Lichtjes beneveld
begeven we ons die avond niet al te laat ten bedde. De
volgende morgen, zaterdag, vertrekken we naar Toamasina. We zouden om tien uur
door een relatie van Walter worden opgehaald. Roger die werkt op het ministerie
van handelsbetrekkingen doet samen met Walter de business. Hij verschijnt al na
half elf. We
zoeven met zijn Kia door het golvende landschap. Peter zit voorin en wij zitten
nogal krap achterin. Elke hobbel op de tweebaansweg voelt als een schok, alsof
mijn gehele binnengestel elke keer naar mijn keel rukt. Ik probeer dat op te
vangen door mij stevig aan een ijzeren stang boven mij vast te houden om zo de
schokken op te vangen. We rijden met een vaartje of zestig als er opeens een
droge knal klinkt. De jeep begint hevig te slingeren en Roger trekt uit alle
macht aan het stuur om de wagen op de weg te houden. Er zijn gelukkig geen tegenliggers
en we belanden zonder ernstige schade naast de weg in de lage struiken. Ik
zweet als een otter en dat komt niet omdat het acht en twintig graden is. ‘Een
klapband,’ zegt Peter droog terwijl we naar het volkomen uit elkaar gereten
rubber staren. Aangezien Roger helemaal
niet tot enige actie over gaat, vraagt Peter. ‘Je hebt toch wel een reserveband
Roger?’ Roger kijkt demonstatief en overbodig onder de wagen, waar hij zou
moeten zitten. ‘ Nee, er is er geen,’ zegt hij, wat hij natuurlijk wel wist.
Gelukkig is er wel lekke band gereedschap en na veel geëmmer en de
gebruikmaking van de spieren van Floris komt de band los. We zijn net op zo’n
tien kilometer het dorp Ambatondrazaka gepasseerd, waar we langs de weg een garage hebben gezien. ‘Roger, jij gaat terug een nieuwe band halen
en wij zullen hier bij de auto wachten.’ Roger staat er een beetje lullig bij,
want wat blijkt, de handelsbetrekkingen ambtenaar heeft een probleem, hij heeft
geen geld bij zich. Peter draait met
zijn ogen, laat wat hoorbare zuchten en gaat aan de kant van de weg staan met
een duidelijk zichtbare Ariary geldflap in zijn handen. Ondanks dat er weinig
verkeer is worden ze na twintig minuten opgeladen en kunnen achterop een vrachtwagentje
meerijden. Wij gaan in de berm in de schaduw een slaapje doen op het malse gras.
Na een goed anderhalf uur zijn Peter en Roger weer terug. Een assistent in de garage
heeft ze tegen betaling gebracht. Het wiel wordt op de Kia terug gezet en we
rijden weer. Inmiddels sterven we van de honger en stoppen bij de eerste
gelegenheid, meer als een uur later, om een eenvoudige lunch te verorberen. Om zeven uur komen we bij ons hotel, Boulevard,
aan, checken in, moeten meteen betalen en lessen dan onze dorst in de bar. Na een
uurtje besluit Floris naar zijn kamer te gaan en een douche te pakken, doch hij
is standen pede weer terug en lichtjes over zijn toeren. ‘Dit heb je nog nooit
gezien,’ zegt hij, ‘een smerige kamer, niet normaal. Het bed is niet
verschoond, de badkamer is vuil en met haren op afvoerputje. De ramen zitten
vol aanslag en van het toilet ga je over je nek, niet te beschrijven. Er lopen
ook allerlei insecten en kakkerlakken rond, alsof het hun kamer is. Ik wil hier
weg, ik wil terug naar huis.’ ‘Wacht hier Floris,’ en Peter bestelt een bier
voor hem. ‘Geef je sleutel maar, we zullen gaan kijken en de boel regelen.’ De
kamer van Floris ziet er inderdaad allerminst fris uit. Ook onze overigens
ruime kamers zien er uit, alsof de laatste poetsbeurt enkele weken geleden heeft plaats gevonden. We
stevenen op de receptie af en leggen de receptioniste het probleem van de vuile
kamers uit. Het meisje belt de bedrijfsleider die belooft in een kwartiertje
ons te woord te staan. Na een half uur en nog twee keer bellen verschijnt de
keurig in het pak geklede hotelman Hery Rajaonarimampianina. Zelfs Peter,
altijd de rustigste van ons, is inmiddels behoorlijk opgefokt en legt Hery met
niet mis te verstane woorden uit dat we ‘non de Dieu’ ons geld terug willen ‘Putain
de Dieu’. We betalen niet voor smerige kamers. De manager doet heel verbaast en
zegt dat het ‘Pas Possible’ is. Wij sleuren hem bijna mee naar de kamer van
Floris. De man moet met een ‘encroyable et le premier temps’ en veel uitleg en
handgebaar toegeven dat de kamer ‘sale’ is. We tronen hem mee naar de andere
kamers. Nu bezweert de man bij zijn moeder en grootmoeder en de heilige Maria
dat hij een ploeg zal laten komen om alle drie de kamers een optimale
opkuisbeurt te geven en van schone lakens te voorzien. Hij hoeft geen geld
terug te geven want de kamers zullen schoon zijn als we terug van het diner
komen. We geven de koffers achter de receptie in bewaring en pakken een taxi,
tanken en rijden naar restaurant La Créa en zelfs Floris vergeet onze
hotelproblemen bij een heerlijk glaasje Pastis. We doen ons te goed aan een
geweldige Lobster vergezelt met een paar flesjes onbeschoft dure Franse
Chardonnay. Het kan ons niets schelen want Peter gaat hier immers rijk worden.
Ik steek om elf uur dertig de sleutel in het
slot van de kamer en open de deur als er uit het niets uit de vrij donkere gang
een even donkere vrouw komt aangestapt. ‘Met de complimenten van messieur
Rajaonarimampianina, ik houd u vannacht gezelschap.’ ‘Non merci,’ zeg ik
overdonderd. Ze doet me een beetje denken aan de kamers van die middag met als
extra, wat ziektes. De
kamers zijn zoals beloofd, schoon gemaakt.