Tuesday, February 25, 2014

54 Nagetrapt 484
Op een koude januari dag wordt Jaap begraven. Hij is op zijn vakantie met zijn vrouw en een bevriend koppel in Windhoek, de hoofdstad van Namibië om het leven gekomen. Met het oversteken bij de Christuskirche in de Peter Müller Strasse richting Tintenpalast is Jaap onder een bus gekomen. Het verkeer in Namibië rijdt links en hoogstwaarschijnlijk heeft hij daardoor de verkeerde kant opgekeken, eerst naar links, zoals wij dat in een Europa gewend zijn.                                                              De familie wil hem naar België laten overvliegen om hem daar in zijn woonplaats te begraven. Dat is geen eenvoudige opgave. Er wordt een begrafenisondernemer, Klaus Hausmeier, in de hand genomen om de vele documenten, officiële papieren en consulaire stukken te laten opmaken. Namibië is een oude Duitse kolonie en de firma heeft al meer met het bijltje gehakt in het terug sturen van gestorven Duitsers. Het is een zeer kostbare affaire, maar tabakshandelaar Jaap reisde over de hele wereld, dus was hij via zijn werkgever hier voor verzekerd.                                                  In de showroom van Klaus wordt een kist uitgezocht, daarin moet een zinken container zitten, die hermetisch kan worden afgesloten. Een saillant detail is, zoals Klaus vertelt, dat er ook een speciale ‘uitlaat’ moet opzitten, om de eventuele nog in het lichaam zittende gassen te kunnen laten ontsnappen en de kist niet uit elkaar kan springen. Een vliegtuig van Alitalia is hoogstwaarschijnlijk op zijn vlucht van Rome naar Palermo door een uit elkaar ploffende doodskist neergestort. Een transitair in Brussel zal bij de douane met de diverse documenten de inklaring doen en de kist wordt door de politie gecontroleerd. Dan kan de Belgische begrafenisondernemer de zending in ontvangst nemen.                                                                                                                                                                         De protestantse uitvaart wordt in een katholieke kerk gehouden, daar er geen van zulke kerken in de wijde omgeving voor handen is.  Een menigte mensen volgen de kist, die op een soort verrijdbare stellage staat naar het kerkhof. Hier doet de uit Holland geïmporteerde dominee de laatste gebeden en dan zoekt iedereen de koffietafel op.                                                                                                                 Ik bezoek nog even de naast elkaar gelegen graven van twee familieleden. Het nu stil hier en de gevoeltemperatuur wordt nog kouder door de opstekende wind. Juist boven deze de twee graven zweeft een zwerm insecten. Ik kijk er gefascineerd naar en er loopt een koude rilling langs mijn rug. Dan komen de prettige herinneringen naar boven en warmen de boel van binnen op.
De begrafenis ondernemer is inmiddels bij de uitgegraven plek aangekomen. Het is een vrij smal gat met daaronder meer ruimte voor de kist. Ze halen hem uit de limousine en dragen de kist naar het gat. Ze proberen hem er in te drukken maar hij blijft op driekwart steken. Geen beweging in te krijgen. Dan neemt een van de plechtig in het zwart gestoken begrafenismensen een aanloop en trapt er hard tegenaan. Hij schuift verder. Na een tweede trap bonkt de kist in het graf.                           Rust zacht.
Bron: Franklin
          
53 Recycling 358
 Een kleine optocht loopt traag van het duin de houten trap af. De blote voeten zakken diep weg In het mulle zand van het brede strand. Een lange statige vrouw van begin veertig loopt voorop en houdt in beide handen een kistje recht voor haar buik. Een man van de zelfde leeftijd in korte broek, misschien haar man of broer, volgt met vóór hem twee aangelijnde zwarte Labradors, die licht aan hun riemen trekken. Dan volgt een oude dame, bij wie de wind zachtjes aan de panden van haar wijde jurk trekt. Ze houdt voor zich in beide handen een tuiltje rode bloemen vast. Bij de zee aangekomen geeft de vrouw het kistje aan haar moeder of misschien schoonmoeder, die met haar voeten in het water staat. De jongere vrouw stroopt haal losse broek die tot net onder haar knieën reikt, zo hoog mogelijk op. Er worden een paar mooie spierwitte dijen zichtbaar. Ze neemt het kistje zonder iets te zeggen, maar met een knikje, weer over en loopt het water in. Ook de Labradors staan in de golfjes tot aan hun buik in de zee. De kiezels op de branding razen van het op en neer gaande getij en een partij meeuwen zeilt door de lucht. Er staat een matige zuidooster wind en de vrouw gaat met haar rug in de bries staan en opent het houten kistje. De erin gelegen hoop lichtgrijze as is duidelijk zichtbaar, ze laat het even aan haar metgezellen zien en gooit het dan resoluut leeg. De wind waait de wolk as even naar omhoog en het dwarrelt dan het water in. De weduwe gooit het bosje bloemen krachteloos de zee in, doch de branding spoelt het meteen weer het strand op. De man pakt nu de bloemen gaat een stuk het water in en gooit het achter de branding. Eén voor één omhelzen ze elkaar, de oude vrouw veegt met de rug van haar handen de tranen weg en dan lopen ze langs de vloedlijn richting Blaubaai.

Een kwartiertje later loopt een man de trap op met zijn hond en gaat naar zijn auto. In zijn hand heeft hij een bosje rode bloemen. 
52  Hotelkamer met ……  2762
We pakken op een maandagmorgen om 9 uur, met drie vrienden, de TGV naar Parijs. We hebben bij de Bistro Aux Lyonnais gereserveerd om daar te gaan culinairen, en dan moeten we om vijf uur dertig op de luchthaven Charles De Gaulle zijn om het vliegtuig naar Madagascar te nemen. Het is een gezellig restaurantje met kleine tafeltjes op een druk betegelde vloer, waar hopen wijnkurken op schalen rond pilaren worden bewaard. Het eten is grandioos. Tijdens het afrekenen ontdekt Floris dat ergens onderweg zijn portefeuille en paspoort is gerold of domweg verloren. Hij belt het thuisfront en zijn vrouw annuleert zijn creditkaarten en organiseert een noodpas voor haar man, die ze de volgende dag om tien uur dertig kan ophalen. Ze is zo geweldig lief om dan de TGV te nemen en het paspoort, een andere bankkaart en cash geld te komen brengen. We kunnen dus niet vertrekken. Mits een bijbetaling kunnen we allemaal onze tickets naar de volgende dag verschuiven. Om het feit te vieren dat alles opgelost is en de portefeuille niet te veel cash bevatte, besluiten we ons nog maar eens te buiten te gaan aan een sterretje. Hoewel Madagascar vroeger onder Frans bewind heeft gestaan, hebben we het idee dat de kwaliteit van het voedsel daar niet op een al te hoog pitje zal staan. Na wat rondbellen vinden we, doordat er een tafel is geannuleerd, plek bij het 100 jaar oude rustieke en chique Benoit, net als Aux Lyonnais een restaurant van Alain Ducasse. Het eten is grandioos en de wijn vloeit rijkelijk en we moeten diep in de buidel tasten. We slapen de volgende morgen lekker uit in een oud hotelletje met smalle steile trappen. Gelukkig was ons dit de vorige nacht niet zo opgevallen, als hier brand uitbreekt zal ontsnappen moeilijk zijn.                                                                                                                                            Om twee uur dertig staan we op het perron van Gare du Nord en zien de TGV uit Brussel binnenrijden.  We drukken onze dankbaarheid aan Ivonne, de knappe vrouw van Floris, extra uit met stevige omhelzingen. We drinken een biertje en nemen dan afscheid van haar.                                       Op naar Charles De Gaulle, waar we met meer als een uur vertraging vertrekken.                                                                                                                                                                           We zitten een uurtje in het luchtruim als er een warme maaltijd wordt geserveerd.  We heffen onze nadorst van de avond tevoren op en zodoende spoelen we het zeer matig vliegtuig eten met flesjes rode wijn weg..                                                                                                                                                          We gaan de Walter, een vriend van Peter, bezoeken. Hij heeft daar een peperplantage en hij heeft Peter via mail enthousiast gemaakt over de mogelijkheden op dit eiland. Er is een overvloed aan vanille, champignons, pepers en kruidnagels. Het speelt in de tijd, dat het politiek nog aardig stabiel is en president Ravalomanana de touwtjes in handen heeft. Aangezien Peter topkok is en ook graag in voedingsmiddelen handelt, (altijd op zoek naar een rijk-makertje) gaat hij daar eens kijken. Floris en ik gaan mee voor het avontuur. Na het diner hebben we een uurtje een trillende turbulentie, ook wel kasseienvliegen genoemd. Gelukkig hebben we ons tegoed gedaan aan een glaasje whisky voor, enige wijntjes tijdens en een cognacje na het eten. We babbelen er vrolijk op los en de stemming stijgt nog een graadje als Floris wat moppen uit de kast haalt. Gelukkig verstaan onze buren geen Nederlands. In de rest van het vliegtuig is het akelig stil. Iedereen doet of hij slaapt. De vlucht is lang, maar gelukkig gedraagt het vliegtuig zich weer zo als het hoort en kunnen we ons ten ruste leggen , zo goed en kwaad als dat in de krappe vliegtuigstoelen mogelijk is.                                                                                                          Om zes uur ’s morgens landen we op de vlieghaven Ivato van Antananarivo. We passeren vlotjes de douane en kopen de plaatselijke munt aan. We lopen naar de taxistandplaats en zien daar allemaal kleine auto’s staan. Daar we alle drie vrij lang zijn en twee van ons behoorlijk breed, zoeken we de grootste uit, om ons naar hotel Brajas, welk in het hartje van de stad is gelegen, te brengen. De taxichauffeur start zijn krakkemikkige  Honda en rijdt naar het, vlakbij de parking, gelegen pompstation. ‘Jullie moeten even wat benzine voor me kopen, want mijn tank is leeg.’ De bevolking spreekt hier Malagasy en Frans. We schuiven wat Ariary briefjes , zodat hij een paar liter kan tanken en dan begint de niet al te lange rit in de langzaam licht wordende morgen naar Antananarivo.      Hotel Brajas ziet er goed uit, de kamers zijn ruim en schoon en we spreken af om tegen tien uur een laat ontbijt te nemen op het gezellig uitziende terras. Die avond hebben we een afspraak in het restaurant Villa Vanilla met de naar zal blijken illustere Walter. Het ligt wat buiten het centrum, dus bestellen we een taxi. In het wagentje dat komt voorrijden, passen we echt niet. Peter vraagt, hij spreekt van ons het beste Frans, de vriendelijke dame van de receptie om een ruime taxi te bestellen. Taxi twee is inderdaad iets ruimer en met wat manoeuvreren met onze lichamen passen we erin. Peter is de dikste, dus die mag voorin zitten. Na eerst getankt te hebben zijn we om negen uur, een half uurtje te laat, in het restaurant. Walter is er nog niet, dus bellen we naar zijn gsm, maar er wordt niet opgenomen. We drinken een aperitief en bestellen ons eten. Het smaakt tegen onze verwachting zo voortreffelijk, dat we bij het dessert nog maar een extra ( niet goedkoop)flesje Franse wijn bestellen. Opeens staat daar een langharige blonde man, een naar schatting vijftig jarige god, aan onze tafel, die zich voorstelt als Walter. Hij slaat een glas wijn af en bestelt een grote bouteille Three Horses bier, welk hij rechtstreeks uit de fles drinkt. ‘Moet je nog wat eten?’ vraagt Peter, die altijd bezorgd is dat iemand honger heeft. ‘Nee hoor, ik eet altijd thuis stipt om zes uur,’ antwoordt Walter op trage toon wat zijn afkomst uit de Limburg, en een kennelijke rij flessen bier eerder die avond gedronken, verraadt. We gaan ook over op bier en het wordt een gezellige avond. De overige gasten zijn allemaal donkere mensen, maar we beseffen dat het niet de oorspronkelijke eilandbewoners zijn. Walter geeft uitleg. ‘Het zijn Indiërs, de enige mensen die hier rijk zijn op het eiland. Ze worden de ‘Neuzen’ genoemd. Waarom, dat hoef ik jullie niet uitteleggen.’ Voor de rest is het hier behoorlijk arm.’                                                                                                                                                                               De volgende dag, donderdag, hebben we met Walter afgesproken de lunch in het hotel te gebruiken en dan een soort programma op te stellen. Een uurtje later dan afgesproken kuiert Walter het terras op terwijl wij net aan het eten zijn begonnen. Hij heeft zijn vrouw Maria bij, een schone dame van Mauritius, die we elk met twee zoenen verwelkomen. ‘Bestellen jullie gauw ook wat,’ zegt Peter. ‘ Is niet nodig hoor, we eten altijd om twaalf uur stipt thuis.’ Maria drinkt een cola en hij een fles bier. We besluiten morgen naar de peperplantage te gaan en met de champignonplukkers te gaan praten.                                                                                                                                                                        De volgende dag na ons ontbijt en nog een uurtje wachten komt Walter met Maria bij het hotel aan. We besluiten direct te vertrekken, want zij hebben bij navraag stipt zeven uur thuis ontbeten. Walter zet een fles bier aan zijn mond en we begrijpen waarom Maria moet chaufferen. Peter rijdt met hun Toyota mee, kunnen ze onderweg over zaken praten. Floris en ik nemen een taxi, want we passen niet met zo’n allen in de wagen van Walter. Maria maakt een dagprijs af voor ons met de taxichauffeur. Terwijl we na het tanken door de stad rijden vallen ons de vele Belgische rode postautootjes op. Ook rijden er nogal wat bussen die op hun bestemmingsborden bijvoorbeeld Genk of Aartselaar aangeven.                                                                                                                                                                 Door een mooi heuvelachtig groen landschap passeren we Moramanga en twintig minuten later bereiken de afgelegen plantage. Op een onafzienbaar veld staan ontelbare jonge plantjes , die  regelmatig besproeid moeten worden. Een armoedige werkman is daar verantwoordelijk voor. Hij woont in een bouwval. Ik verwijder me even van het gezelschap en neem een kijkje in de één kamer hut. Dat gaat gemakkelijk want de met planken in elkaar gezette deur hangt op half zeven. Ik gluur naar binnen. Op een houten verhoog van een halve meter ligt een kale schuimrubberen matras, verder is er niets. Geen kasten, tafel of stoelen. Op de grond staat een oliestelletje met daarnaast een mok, een ijzeren bord en een houten kist. De schone hut straalt duidelijk grote armoede uit. Ik loop om het gebouwtje heen. Aan een boom hangt wat wasgoed met versleten kleren waar hier of daar een scheur in zit. Het veld is het toilet en de waterslang om te sproeien is de douche.                                                                                                                            We vervolgen onze reis naar Ambatolampy. Hier hebben we een afspraak met de champignonplukkers. We zitten bij een marktje op een terrasje. Peter en Walter bestellen de onvermijdelijke grote fles bier, de rest neemt thee. We eten clubsandwiches. Het Frans van de vier plukkers is niet zo best en Maria, die blijkbaar het Malagasy verstaat, tolkt.                                               Floris en ik besluiten het langdradige gesprek, dat handelt over wanneer de champignons geplukt kunnen worden, dan is het te nat, dan zijn er feestdagen enz., voor gezien te houden en slenteren een beetje over de markt, waar voeding en kleding te koop is. We schaffen ons elk een kleine paraplu aan, want het is lichtjes beginnen te regenen. De vochtigheid is duidelijk slecht voor de handel want de meestal vrouwelijke bezoekers verlaten de markt, terwijl ze vooral hun haar beschermen om het kroezen tegen te gaan. Vele soorten kleurig en geurig fruit ligt kunstig opgestapeld. De kleding is vaak tweedehands en uit de jaren stilletjes. We vinden een stalletje dat duidelijk op de verdwaalde toerist is gericht. We kopen T-shirts met fraaie Madagascar opdrukken. Aangezien wij toeristen zijn is de prijs minimaal vijf maal opgeschroefd en ik moet alle inkoopkunstjes boven halen om uiteindelijk met de verkoopster tot een compromis te komen. (Later zal ik het zelfde T-shirt voor een stukje goedkoper in een winkel zien liggen)We vertrekken om vier uur en nemen de route Nationale en leggen de acht en zestig km vlotjes af terug naar Antananarivo. Wij besluiten na het diner te kijken of er nog iets aan het uitgaan leven gedaan wordt. Walter heeft ons verteld dat Le Mirage de beste gelegenheid is en die blijkt dan ook aardig vol te zitten met het merendeel plaatselijke mensen. Een grote band met twee swingende zangeressen speelt indrukwekkend goede popmuziek. We zetten ons aan een tafeltje en bestellen de bekende halve liter flessen Three Horses bier.                                                                                                                            Het was ons al opgevallen dat er nogal wat Fransen rondlopen met een Malagasyse schone. Deze meisjes worden hier opgedoken, ze lopen er in de Le Mirage met bosjes rond. Het uit die hopeloos verliefde blanken en geen pil gebruikende lokale schoonheid geboren kind, geldt als een soort verzekering betreffende een blijvend inkomen. Lichtjes beneveld begeven we ons die avond niet al te laat ten bedde.                                                                                                                                                    De volgende morgen, zaterdag, vertrekken we naar Toamasina. We zouden om tien uur door een relatie van Walter worden opgehaald. Roger die werkt op het ministerie van handelsbetrekkingen doet samen met Walter de business. Hij verschijnt al na half elf.                                                                                                                                                                     We zoeven met zijn Kia door het golvende landschap. Peter zit voorin en wij zitten nogal krap achterin. Elke hobbel op de tweebaansweg voelt als een schok, alsof mijn gehele binnengestel elke keer naar mijn keel rukt. Ik probeer dat op te vangen door mij stevig aan een ijzeren stang boven mij vast te houden om zo de schokken op te vangen. We rijden met een vaartje of zestig als er opeens een droge knal klinkt. De jeep begint hevig te slingeren en Roger trekt uit alle macht aan het stuur om de wagen op de weg te houden. Er zijn gelukkig geen tegenliggers en we belanden zonder ernstige schade naast de weg in de lage struiken. Ik zweet als een otter en dat komt niet omdat het acht en twintig graden is. ‘Een klapband,’ zegt Peter droog terwijl we naar het volkomen uit elkaar gereten rubber staren.  Aangezien Roger helemaal niet tot enige actie over gaat, vraagt Peter. ‘Je hebt toch wel een reserveband Roger?’ Roger kijkt demonstatief en overbodig onder de wagen, waar hij zou moeten zitten. ‘ Nee, er is er geen,’ zegt hij, wat hij natuurlijk wel wist. Gelukkig is er wel lekke band gereedschap en na veel geëmmer en de gebruikmaking van de spieren van Floris komt de band los. We zijn net op zo’n tien kilometer het dorp Ambatondrazaka gepasseerd, waar we langs de weg een  garage hebben gezien.  ‘Roger, jij gaat terug een nieuwe band halen en wij zullen hier bij de auto wachten.’ Roger staat er een beetje lullig bij, want wat blijkt, de handelsbetrekkingen ambtenaar heeft een probleem, hij heeft  geen geld bij zich. Peter draait met zijn ogen, laat wat hoorbare zuchten en gaat aan de kant van de weg staan met een duidelijk zichtbare Ariary geldflap in zijn handen. Ondanks dat er weinig verkeer is worden ze na twintig minuten opgeladen en kunnen achterop een vrachtwagentje meerijden. Wij gaan in de berm in de schaduw een slaapje doen op het malse gras. Na een goed anderhalf uur zijn Peter en Roger weer terug. Een assistent in de garage heeft ze tegen betaling gebracht. Het wiel wordt op de Kia terug gezet en we rijden weer. Inmiddels sterven we van de honger en stoppen bij de eerste gelegenheid, meer als een uur later, om een eenvoudige lunch te verorberen.                                                                Om zeven uur komen we bij ons hotel, Boulevard, aan, checken in, moeten meteen betalen en lessen dan onze dorst in de bar. Na een uurtje besluit Floris naar zijn kamer te gaan en een douche te pakken, doch hij is standen pede weer terug en lichtjes over zijn toeren. ‘Dit heb je nog nooit gezien,’ zegt hij, ‘een smerige kamer, niet normaal. Het bed is niet verschoond, de badkamer is vuil en met haren op afvoerputje. De ramen zitten vol aanslag en van het toilet ga je over je nek, niet te beschrijven. Er lopen ook allerlei insecten en kakkerlakken rond, alsof het hun kamer is. Ik wil hier weg, ik wil terug naar huis.’ ‘Wacht hier Floris,’ en Peter bestelt een bier voor hem. ‘Geef je sleutel maar, we zullen gaan kijken en de boel regelen.’ De kamer van Floris ziet er inderdaad allerminst fris uit. Ook onze overigens ruime kamers zien er uit, alsof de laatste poetsbeurt  enkele weken geleden heeft plaats gevonden. We stevenen op de receptie af en leggen de receptioniste het probleem van de vuile kamers uit. Het meisje belt de bedrijfsleider die belooft in een kwartiertje ons te woord te staan. Na een half uur en nog twee keer bellen verschijnt de keurig in het pak geklede hotelman Hery Rajaonarimampianina. Zelfs Peter, altijd de rustigste van ons, is inmiddels behoorlijk opgefokt en legt Hery met niet mis te verstane woorden uit dat we ‘non de Dieu’ ons geld terug willen ‘Putain de Dieu’. We betalen niet voor smerige kamers. De manager doet heel verbaast en zegt dat het ‘Pas Possible’ is. Wij sleuren hem bijna mee naar de kamer van Floris. De man moet met een ‘encroyable et le premier temps’ en veel uitleg en handgebaar toegeven dat de kamer ‘sale’ is. We tronen hem mee naar de andere kamers. Nu bezweert de man bij zijn moeder en grootmoeder en de heilige Maria dat hij een ploeg zal laten komen om alle drie de kamers een optimale opkuisbeurt te geven en van schone lakens te voorzien. Hij hoeft geen geld terug te geven want de kamers zullen schoon zijn als we terug van het diner komen. We geven de koffers achter de receptie in bewaring en pakken een taxi, tanken en rijden naar restaurant La Créa en zelfs Floris vergeet onze hotelproblemen bij een heerlijk glaasje Pastis. We doen ons te goed aan een geweldige Lobster vergezelt met een paar flesjes onbeschoft dure Franse Chardonnay. Het kan ons niets schelen want Peter gaat hier immers rijk worden.
Ik steek om elf uur dertig de sleutel in het slot van de kamer en open de deur als er uit het niets uit de vrij donkere gang een even donkere vrouw komt aangestapt. ‘Met de complimenten van messieur Rajaonarimampianina, ik houd u vannacht gezelschap.’ ‘Non merci,’ zeg ik overdonderd. Ze doet me een beetje denken aan de kamers van die middag met als extra, wat ziektes.                                             De kamers zijn zoals beloofd, schoon gemaakt.