Sunday, February 22, 2015

56 Olifantendouche 1339
We bevinden ons op 175 km. ten zuidwesten van Kathmandu op de grens van het Chitwan National  Park, waarin het oerwoud van Nepal gelegen is. In het plaatsje Bhandara drinken we in de namiddag een kopje thee op een overdekt terras. We wachten op de jeep die ons naar onze verblijfplaats in de jungle zal voeren. Na anderhalf uur geduld uitoefenen, geheel in overeenstemming met de cultuur van het land, waar wij Westerlingen het de eerste dagen hier altijd moeilijk mee hebben, beginnen we toch een beetje ongerust te worden. Ons is verteld, dat we om 3.30 uur stipt op deze plek worden opgehaald omdat het ten strengste verboden is het park in het donker binnen te rijden. Dit om stroperij tegen te gaan. Iedereen die zich beweegt na de spertijd wordt er zonder pardon afgeknald. Dat risico is ons iets te groot. Vijf minuten later stopt er een groen gecamoufleerde Willys Jeep voor het terrasje met op de deur in zwierige letters ‘Chitwan Jungle Lodge’ geschreven. ‘Ons vervoer,’ en we halen opgelucht adem. We staan op om de chauffeur te begroeten. Hij stelt zich voor als Narayan en legt in krakkemikkig Engels uit dat het laat is en we ons moeten haasten, anders komen we niet veilig op onze bestemming aan. We posteren ons met onze bagage in de Jeep. De chauffeur slentert traag naar de toog en bestelt een Cola en iets te eten. Daarna verdwijnt hij naar achteren kennelijk om zijn blaas te legen. Even later zien we hem op het terras de onvermijdelijke Dalbat uit een kommetje naar binnen werken. Hij pakt een plukje rijst met zijn vingers en maakt er een balletje van en schiet dit vervolgens met zijn duim zijn mond in. Uit ervaring weten we dat mensen in Azië rustig elke drie uur een hapje doen. We kijken met lede ogen naar de etende Narayan. De hitte is moordend en er staat geen zuchtje wind. Gelukkig staat de wagen in de schaduw.                                                                                                                                                                 ‘Dat maaltje had ik nodig,’ en de chauffeur wrijft met zijn rechterhand over zijn buik terwijl hij plaats neemt achter het stuur. Dan draait hij zich om en vraagt, ‘zijn jullie klaar?’ ‘Nee,’ zeg ik en de man wil weer uitstappen. ‘Het is goed, het is goed, grapje, ’ haast ik me te zeggen. ‘We moeten nu echt wel gaan, anders wordt het te gevaarlijk,’ zegt hij vermanend en hij start de motor en rijdt in een slakkengangetje weg.                                                                                                                                         Nog voor zessen komen we bij de ingang van het oerwoud. Narayan stapt uit en kwebbelt met de in een klein kantoortje zittende bewaking. ‘Ze willen ons niet doorlaten, we zijn te laat, het is zes uur en de schemering begint te vallen.’ ‘Het is tien voor zes,’ zeg ik. ‘Voor driehonderd rupees (toen 3 euro) wordt er overgewerkt en doen ze de slagboom even omhoog,’ antwoordt de chauffeur onverstoorbaar. ‘Duur etentje dat kommetje Dalbat,’ mopper ik. Kritchin, mijn reisgenoot, schuift drie flappen van honderd uit zijn portemonnee. De slagboom gaat open en we passeren de parkwachters.                                                                                                                                                 Eenmaal in het bos wordt het snel donker. Het heeft hier kennelijk geregend want het hobbelige tweesporen pad zit vol kuilen gevuld met water en modder. De Jeep ploegt zich er traag door.                Het is inmiddels stikdonker en de koplampen schijnen mysterieus het duister in. Soms wordt een konijn of vogel in het lichtschijnsel gevangen of zien we een zwijntje, ‘Warthog’, weg hobbelen met zijn staart als een antenne omhoog. De wagen stopt en Narayan zet de motor uit. Midden op het pad, een twintigtal meters voor ons, ontwaren we een enorm hert met een imposant gewei. Het beest staat als een standbeeld roerloos stil. Het kijkt onze richting op. Als we verder gaan schiet het dier het bos in.                                                                                                                                                                               Na een half uur rijden staat ons voertuig plotseling in felle schijnwerpers. We kunnen geen hand voor ogen meer zien. We stoppen. Onze chauffeur fluistert,’ de anti- stropersboswachters.’ Dan zwijgen we alle drie en wachten op de dingen die komen gaan. Na een paar lange minuten komt er uit het licht een in camouflagekledij geklede man te voorschijn. Hij houdt zijn antieke Lee Enfield op ons voertuig gericht. We moeten uitstappen, gebiedt hij met zijn wapen. De man inspecteert onze wagen, terwijl een tweede kerel, met zijn geweer op ons gericht, te voorschijn komt. Hij blijft op vijf meter afstand staan. Ik kan me nog net inhouden mijn handen in de lucht te steken. Ze zien er niet vrolijk uit, die mannen. Alles blijkt met onze jeep in orde te zijn en de onderhandelingen kunnen van start gaan. We zien onze chauffeur zijn best doen de kennelijke hoge eisen van het gewapende duo te verminderen. Maar als ze de wapens dreigend ontgrendelden en op ons gericht worden zwijgt Narayan. Dan draait hij zich om en zegt, ‘Vijf honderd rupees willen ze, minder kan ik er niet van maken.’ Kritchin, die de financiën beheert, trekt zijn portemonnee en telt vijf briefjes van honderd uit. Narayan overhandigt het geld en rijdt dan zijn jeep van het pad af en parkeert hem tussen enkele bomen. De boswachters passeren en ook wij kunnen onze weg vervolgen.                                        Eindelijk komen we op onze bestemming aan en kunnen we de door elkaar geschudde lichamen strekken. De muren van de lodge zijn nog op de ouderwetse manier van modder gemaakt en het rieten dak geeft iets speciaals aan het gebouw. We hebben dorst en honger en maken een fles Mustang bier soldaat en kunnen gelukkig meteen aan tafel. Daarna instaleren we ons in onze kamers en vallen doodmoe in slaap.                                                                                                                                                                              De volgende dag worden we om vijf uur dertig gewekt, drinken een kopje thee en eten wat harde droge kaakjes. We gaan op olifantentoer. Kritchin moet eerst even zijn fel rood T-shirt verwisselen voor een wat zachtere kleur. We kunnen misschien rhinos tegen komen en die houden niet van rode en witte kleding, het kan ze kwaad maken. We gaan een krakkemikkig houten trapje op en via een vlonder, die tegen een boom is bevestigd, kunnen we op de olifant klimmen. Wiebelend en hobbelend loopt het beest over smalle paadjes door het oerwoud. Een klein mannetje zit helemaal voorop en ‘stuurt’ het enorme beest, zodat we niet verdwalen. Na een goed uurtje begint de olifant plotseling met zijn oren te klapperen, te trompetteren en met een poot op de grond te stampen. Tot onze verbijstering staat op een paar meter voor ons, in zijn volle glorie, een prachtige rhino, die het pad verspert. De massieve gestalte met zijn gladde huid straalt kracht uit. De twee rechtopstaande oortjes met een rits haartjes aan de bovenkant, die ene hoorn op zijn neus en de kleine oogjes geven hem ook iets koddigs. De rinoceros briest en stamt ook met zijn poten als antwoord. Hier is duidelijk een padstelling. Wie gaat voor wie uit de weg. Als de rhino aanvalt loopt het niet goed met ons af, als de olifant op hol slaat ook niet. Na een spannend minuutje besluit de rinoceros de  verstandigste te zijn en druipt af.                                                                                                                                                         Na het ontbijt gaan we met een smalle kano de Rapti rivier op en zien wonderlijk mooie vogels. Geweldige adelaars, de king fisher met zijn bruine lijf, fel blauwe veren en vuurrode snavel en de paradise flycatcher met een wit lijf en zwarte kop. Deze vogel met zijn lange staart biedt in de blauwe lucht een prachtig gezicht in volle vlucht.                                                                                                  In de verte ontwaren we op de oever drie krokodillen die in het zonnetje liggen te luieren. Ze hebben geen belangstelling voor ons.

Na de lunch trekken we onze zwembroeken aan en stappen op een olifant die ons naar de rivier brengt. Met zijn poten halverwege in het water begint hij zich te wassen door met zijn slurf water en modder op zijn rug en natuurlijk ook op ons te gooien. Als we helemaal onder de smurrie zitten vindt het beest het tijd worden dat we ook een bad nemen. Hij zakt door zijn achterste knieën en we glijden beiden het water in.          

No comments: