Friday, November 2, 2012


 

33 Soldaten 888


 

In een dunne sliert, op een paar meter afstand van elkaar, loopt een infanteriepeloton van acht soldaten door de bush, die zo nu en dan wordt afgewisseld door grote stukken grasland. Soms lopen de mannen flinke stukken om, om deze open plekken te vermijden, als dit niet mogelijk is laten zij zich op de grond zakken en schuiven moeizaam over hun buik door de vegetatie. Het is bloedwarm, vochtig- benauwd tussen de bomen, terwijl op de open stukken de koperen bol ongenadig op de aarde brandt. Grote kringen zweet laten de gescheurde en of gerafelde t.shirts aan de natte lichamen kleven. De lange broeken zitten vol met plekken en slechts een enkele soldaat heeft legerkistjes aan zijn voeten. De meeste lopen op afgetrapte schoenen en een enkeling zelfs op teenslippers. Transpiratie druipt als aan elkaar geregen doorzichtige parels langs hun gezichten, die met modder en klei zijn gecamoufleerd, maar nu treurige strepen op het gelaat tekenen. De zwarte mannen zien er met hun ingevallen gezichten uit alsof ze rechtstreeks uit de hel te komen. Sommige strijders hebben een helm, maar niemand heeft hem op het hoofd staan. Ze hebben wel allemaal het instrument, de Kalashnikov AK47 machinegeweer, wat van een soldaat een vechter maakt. Een verdedigingswapen of aanvallend schietijzer ter bestrijding van de vijand. Het geeft de krijgers trots en de macht om te plunderen, brand te stichten, te moorden en te verkrachten ten koste van weerloze burgers, die gedwongen worden dan weer de ene, dan weer de andere krijgsheer te dienen. Velen dragen in plaats van een ijzeren soldatenplaatje met het legernummer erin gegraveerd een amulet, die hen moet beschermen tegen het kwaad en vijandige kogels. Twee tengere soldaten, van misschien net zestien, sjouwen rugzakken gevuld met gedroogd taai voedsel, ze hebben moeite ook nog het geweer te dragen en slepen het wapen onverschillig aan de loop met zich mee. Als zij tijgerend door het gras gaan nemen soldaten hun geweren over en hoeven ze alleen hun rugzak mee te slepen. Bij het passeren van een groep strijders een half jaar geleden hadden de twee te weinig tijd om zich goed te verstoppen en zijn bij het ontvluchten, van het overigens aan de opstandelingen getrouwe dorp, opgepakt en meegenomen. In het centrale kamp was het de bedoeling dat ze een spoedcursus soldaat zouden krijgen maar ze werden meer gebruikt als voetveeg en manusje van alles. Dit kamp werd aangevallen en de meeste kameraden hebben het zachtjes gezegd niet overleefd en sindsdien zijn ze al zes dagen op de dool. Het groepje was op dat moment niet in het kamp, maar op zoek naar voedsel. Dit confisqueren zij bij burgers als betaling van belasting. Zo zijn ze de gruwelijke dodendans ontsprongen. De troep verplaatst zich onder streng rantsoen van voedsel en een tekort aan water. Als alles goed is moeten ze over twee dagen een klein kamp bereiken, dat hun tijdelijk enige rust zou kunnen verschaffen. De sfeer is door alle ontberingen en slaaptekort zeer gespannen. Ze doorkruisen mogelijk vijandelijk gebied. De baas, Blessings genaamd, is een grote gespierde, door de vele gevechthandelingen geharde querrillastrijder en loopt voorop. Achteraan sluit, een sluwe ervaren vechtersbaas Mozes genaamd, die al van zijn veertiende een geweer draagt, de rij. Ze vertrouwen de twee mannen, die een paar honderd meter voor de groep de route verkennen en de richting uitstippelen, maar half. Ze beweren de streek te kennen maar bij de baas begint de indruk post te vatten dat ze doelloos rond dolen. Die avond zijn er hevige discussies over de te volgen richting. Het bakkeleien wordt onaangenaam als de commandant de kennis over het gebied van de twee mannen ernstig in twijfel trekt. Ze schreeuwen en tieren of er van een mogelijke vijand in de buurt geen sprake is. Eén verkenner is duidelijk onder invloed van drugs en gaat helemaal door het lint, trekt zijn revolver en begint er op los te schieten. Hij raakt één man in zijn arm en wordt dan door Mozes met een schot van zijn AK47 in het hoofd, uitgeschakeld. Die nacht trekken ze voor de veiligheid nog een paar uur verder. Om een uur of drie wordt er halt gehouden en vallen de mannen als een blok inslaap. De volgende dag sjouwen ze nog de hele dag door de bush. Blessings gaat die avond met Mozes en de overgebleven verkenner in beraad. Zij moeten toegeven dat ze hopeloos verdwaalt zijn. Hoe langer een klein peloton als zij ronddwalen des te gevaarlijker wordt het. De vijand kan van alle kanten opduiken. Ze slapen die nacht aan de rand van het woud en een grote open grasvlakte. Ze gaan er vanuit dat de schildwachten alert blijven en niet indommelen, zodat ze niet in hun vaak afschuwelijke nachtmerries overvallen worden door de vijand. De twee 'gedwongen' jonge krijgers voelen dat zij een soort vrienden zijn geworden maar praten slecht als het hoognodig is. Lachen hebben ze allang verleerd. Ze hebben een flink eind van de groep een kuil onder een enorme woudreus gevonden en camoufleren het gat met bladeren en takken.

Die nacht wordt het kamp overvallen en na een hevige strijd, vanwege de overmacht van de vijand, alle mannen gedood. De twee jongens komen uren na de slachtpartij uit hun hol en geven zich over. Hun leven wordt gespaard als ze zich 'vrijwillig' inlijven in het leger van de nieuwe krijgsheer.

No comments: