Monday, January 13, 2014

                                                              50 GPS  1502


 We komen net op tijd in Colmar aan om met de auto, ons bij het station gelegen hotel, te kunnen bereiken. De straten worden afgezet voor de jaarlijkse parade ter ere van de veertiende juli, de Franse nationale feestdag. Alle belangrijke ambtenaren zijn present. Gewichtige politiemannen, gestoken in gala uniform met meestal borstelige snorren, militairen, die kaarsrecht en met de borst vooruit lopen, gekleed in vol tenue en fier op hun  opgespelde lintjes, met blikken in hun ogen die niet veel goeds uitstralen voor de vijand. Oorlogsveteranen, een sterk slinkend aantal onverwoestbare oude knarren met militaire onderscheidingen gedecoreerd, die er heel bescheiden bijstaan, terwijl we toch onze vrijheid aan hen te danken hebben. Ook de brandweer is uitgerukt met alle beschikbare opgepoetste rode brandweerwagens, waaronder enkele door pruttelende motoren voortgedreven fraaie old timers. De brandweer geeft wat lengte aan de paradestoet. De oude vehikels laten zo nu en dan even de schorre sirenes loeien, zodat het volk er op attent gemaakt wordt dat het defilé gaat beginnen.                                                                                                                                                                Een legertje notabelen en hogere ambtenaren heeft zich met hun echtgenotes op de bescheiden tribune neergezet.  De burgemeester met een sjerp, zijnde de Franse vlag, die om zijn middel is gedrapeerd en zijn prominente bierbuik mooi accentueert, is het middelpunt van de feestvreugde. Zijn nogal gezette vrouw heeft een decolleté van jewelste en haar blonde kapsel heeft ze versierd met een veelkleurige grote ronde hoed.  Ook de andere echtgenotes hebben zich niet onbetuigd gelaten en zien er op hun paasbest uit. Ze knabbelen aan de rondgebrachte hapjes en drinken een koel glaasje champagne. Het gewone volk heeft zich op de stoep langs de straten opgesteld.                                                                                                                                                                        Die avond knalt er een ruim vuurwerk over de stad, waarvoor een talrijke menigte met hun kinderen is uitgelopen. Als apotheose wordt, onder luid gejuich,  om de vaderlandsliefde te accentueren  een knetterend raamwerk ontstoken in de kleuren van de Franse vlag.                                                                                                                                                               Alles in dit rustige plaatsje is Duits, zoals de namen van de mensen en de winkels. In het centrum staan typische Elzasser huizen met hun glooiende pannendaken, kleine ramen en houten balken in de gevels. Waarlijk een Hans en Grietje bouwstijl. Het is door de eeuwen heen vier keer afwisselend in Franse en Duitse handen geweest. Na de tweede wereldoorlog is het (laten we het hopen) definitief Frans geworden.
De volgende dag vertrekken we om tien uur uit Colmar en daar onze afspraak door een misverstand in Lausanne niet doorgaat, tuffen we in een rustig tempo door Zwitserland, nadat ze ons bij de grens vijf en dertig Euro hebben afgetroggeld om op hun wegen te rijden. Toen we nog in Colmar waren hebben we enig studiewerk in de Michelingids gedaan, en hebben toen kennis genomen van de absurd hoge prijzen, die de betere hotels en restaurants in Zwitserland de klant aanrekenen. Dus hebben we besloten een hotelletje juist over de grens in Italië te boeken. Ik neem contact op met het hotel, dat meldt dat er nog een kamer vacant is. Het bevindt zich in Pellio Intelvi en draagt de mooie naam La Locanda del Notaio. De receptioniste spreekt plaats en naam van het etablissement met een prachtig zangerige intonatie uit, alsof het de naam van een opera van Verdi  betreft.
De GPS wordt ingesteld en we gaan vol goede moed op pad, tevreden dat we een redelijk geprijsde slaapplaats met inpandig sterrenrestaurant hebben gevonden. Onderweg krijgen we alle begrip voor de wegentol die we hebben moeten betalen, want  we rijden door de één na de andere tunnel dwars door bergen met als apotheose de Gottard tunnel van vijf en twintig kilometer lang, maar waar we wel geduldig in de file voor passage hebben moeten wachten.                                                                                Een stuk verder gaan we de snelweg af en worden de wegen op den duur weggetjes. Echter wat me het meest benauwt, is dat het stijgingspercentage behoorlijk toeneemt, terwijl de afgronden ook duidelijk zichtbaar worden. De schrik slaat me om het hart en op mijn handen op het stuur ontstaat spontane vochtvorming en ik zet de auto voor een S bocht, waar een minimale parkeerruimte is, aan de kant. Ik zie het niet meer zitten en mijn vrouw neemt het stuur over, daar mijn op niets gefundeerde hoogtevrees me danig parten speelt. De weg wordt smaller en stijgt sterk, in een van de talloze haarspelt bochten wil een van de sporadische tegenliggers ons passeren. De auto die omhoog rijdt heeft de voorrang dus de tegemoetkomende chauffeur moet achteruit. Dat geeft bij haar nogal wat geklungel. Eerst wil ze niet en geeft dat aan met een stortvloed van woorden met bijbehorend gebarenwerk. Als wij met handen en voeten uitleggen dat wij voorrang hebben en dat het ook een heel eind zo smal blijft probeert de chauffeuse achteruit en omhoog te rijden. Zij is dat duidelijk niet gewend. Met veel voors-en achteruits  krijgt ze haar Fiat de bocht in waar een uitsparing in de weg zit. We kunnen de tegenligger passeren, vergezeld van een paar welluidende Italiaanse krachttermen.                                                                                                                                                      Opgelucht komen we op een plat stuk en gaan daar de onbemande Zwitserse grens over. Even later staan twee stoere Italiaanse agenten (Carbenieri) breed opgesteld op het weggetje en één geeft er het internationale gangbare stopsein, door zijn hand de lucht in te steken. Ik laat mijn raam zakken en zeg beleeft, ‘Bon Giorno’, er aan voorbijgaand dat het allang al middag is. Ze cirkelen om de auto, loeren bij ons binnen en willen ook nog even de kofferbak aan een inspectie onderwerpen. De mannen denken zeker, ‘ wat moeten die hier op dit smokkelpaadje,’ want in zangerig Engels vraagt de wetsdienaar waar we naar toe gaan. We tonen hun het adres in de Michelin gids. ‘Routa multi difficili, but food very good. ‘Bella voitura’, en wijst op de auto, ‘good luck’, zegt de andere agent en hij doet een teken dat we mogen doorrijden.                                                                                                  Hierna doet het stijgingspercentage er nog een schepje bovenop en ik heb de deurkruk in mijn hand als we door een gehucht rijden. Ik wil uitstappen, maar mijn vrouw belet dit door een beetje gas te geven, waarna we weer zo dicht langs de rotsen rijden, dat de deur eenvoudigweg niet open kan. ‘En wat zou ik hier moeten doen op deze Godverlaten hoogte? Ik zal hier voor altijd moeten blijven als ik deze weg niet meer terug durf te gaan!’ dringt het plotseling tot me door.                                                                                                                                                              Eindelijk komen we in Pellio Intelvi aan. Een klein dorpje en geen hotel of restaurant te zien. We rijden de weg nog eens terug, maar de GPS stuurt ons elke keer weer terug naar het dorp. We vragen een local van het dorp naar het restaurant en de vrouw wijst naar de weg waar we vandaan zijn gekomen. We vinden niets en ik bel het hotel. De receptioniste vertelt in perfect Engels dat de naam van de straat niet meet Piano del Noci heet. We moeten veel verder terug rijden. We zijn zo blij dat we er zijn dat we spontaan de leveranciers ingang inrijden, merken onze fout te laat op en ik moet met veel gehannes de auto over het bochtige weggetje er weer achteruit uit rijden. Even verder parkeren we op de grote parking, en melden ons aan bij de vrolijke receptioniste, die ons de sleutel geeft van onze prachtige ruime kamer met uitzicht op de tuin en een vijver waar aan de rand een enorm, in een hoepelvorm gemaakt, ijzeren kunstwerk staat. We douchen de stress van ons af en maken daarna een wandeling door de tuin. Een bedwelmende geur overvalt onze zintuigen. Overal staan de perken vol met roze, rode en witte rozenstuiken. We zitten op een bankje te genieten van de ondergaande zon, die tussen kleine witte wolkenvlekken achter de bergen, in de schemering overgaat. We krijgen honger en dorst en wandelen naar het restaurant, alwaar we genieten van een flesje heerlijke Pino Gricio en een subliem diner.                                                                                                                                                                                  Die nacht krijg ik een hevige nachtmerrie bestaande uit een droom met ijzellink wekkende afgronden met een tegenligger die niet opzij wil, zodat de auto half over de rand van de weg komt te hangen. Dan is er ook is er een weggetje, dat zo smal is, dat de wagen komt vast te zitten tussen de rotswanden. Ik slik twee homeopathische anti –paniek pillen, terwijl het in mijn kop begint te malen, dat ik morgen weer die weg naar beneden moet nemen. Dan nog maar een pil en val dan eindelijk weer in slaap. De volgende morgen na het ontbijt rekenen we af bij de receptioniste en vraagt mijn vrouw of er ook een andere weg is richting Verona. ‘Ja,’ zegt ze, ‘ jullie moeten zeker niet weer die onmogelijke weg van gisteren terug nemen, maar voorbij  Pellio Intelvi rijden en dan de weg naar beneden naar het Gardameer pakken. Dus absoluut niet terug rijden. Even later zien we,rijdend over een heerlijk brede weg, het meer beneden ons liggen.                                                                                       
Dit was dus ook de weg, die we naar Pellio Intelvi hadden moeten nemen. Niet altijd naar de GPS luisteren!         


No comments: