Tuesday, April 23, 2013


47 Te snel 284

De bulderende branding van de zee is majestueus 
                                                                         
Het gezang van de nachtegaal verstommend                                                                                                       

De Carmina Burana van Orff magistraal                                                                                                              

Pink Floyd muziek is uitzonderlijk

Het geluid van vijftien, na elkaar, volgas optrekkende Aston Martins is het meest indrukwekkend

Onder grote belangstelling van mensen, die druk met hun telefoons foto’s nemen, starten we met brullend motorwerk onze reis naar Franschhoek. We zijn een karavaan met vijftien super snelle A.M. Nog in de stad is er al een driebaansweg en links en rechts halen we het lokale zondagsverkeer in.  Onderweg drukken de talrijke kinderen op de achterbanken hun neusjes tegen de ramen en volgen met grote donkere ogen de voorbij razende bolides.                                                                                                                              In de bergen aangekomen draaien we met piepende banden eindeloos haarspeldbochten, door de snelheid is er geen tijd om naar de ijselijk, steile afgronden te kijken. De adrenaline drijft de hoogtevrees naar de achtergrond. Eindelijk in het dal en op de N1 snelweg wordt de spoed tot over de tweehonderd opgevoerd om onze opgelopen achterstand in te halen.
Bij een kruising volgt het hoofd van een verbaasde politieman de voortrazende wagen. Dan gaat de gsm. ‘Jullie zijn ons voorbij gereden, je had bij het bord Worcester moeten afslaan. Wij staan op het eind van de afrit te wachten.’ We minderen vaart, voorlopig geen afslag om te keren. Er is geen verkeer en ook de middenberm ontbreekt. We begaan een zware zonde en maken een ‘u turn’. Met brullende motor schiet de zwarte A.M. weer vooruit.
Voor dat de nog steeds daar staande politieman de tijd heeft de cijfers op het nummerbord in zijn boekje te noteren slaan we af en sluiten ons aan bij het al weer optrekkende peloton

46 Zand 247
Op doorreis, op de luchthaven van Bangkok, moet ik een paar uurtjes wachten. Ik slenter langs de winkeltjes volgepropt met de gebruikelijk afgezaagde souvenirs, als mijn blik op een bijzonder fraai blank houten beeldje valt met een geheimzinnige ‘look.’ Het stelt de een of andere heilige figuur voor. ‘Hand gemaakt,’ verzekert de verkoopster. Ik geloof haar op haar bruine ogen. Als een machine dit zo kunstig kan maken, vertrouw ik geen enkele houtbewerker niet meer. Het beeldje is niet goedkoop, maar ik voel een onderhuidse hebzucht. Ik moet het meenemen voor mijn vrouw. En als ze het niet mooi vindt, krijgt het met plezier een plaatsje op mijn bureau. Ik probeer nog overtuigend wat van de prijs af te dingen.                         'No way. Fixt price.’                                                                                                                                                       Ik heb net betaald of er tikt iemand op mijn schouder. Ik draai mij om, niemand. De lolbroek staat aan de andere kant. Het is Peter uit Postel, een dorp dat vlakbij het Vlaamse stadje Mol ligt. ‘Hoe is het met jou en wat doe je hier?’ vraagt hij. ‘ Ik wacht op mijn aansluiting naar Kathmandu.’ ‘En jij, mag je wel zo ver van huis van je vrouw?’ 
‘ Ik ben op weg naar Riyad in Saudi- Arabiё. Ik ga daar zand* verkopen.’ Ik kijk hem ongelovig aan. ‘Het is daar allemaal woestijn man. Ze hebben er genoeg zand.’ ‘Het is geen grapje,’ verzekert Peter mij. 

*Hoge kwaliteit wit zand, gebruikt voor de glasindustrie uit de omgeving van Mol

45 Hotelleven 1036
Zaken lopen in een huwelijk niet altijd op rolletjes, dat gebeurt bij elk getrouwd stel. Als het uitpraten met elkaar op een tweesporen plan zit, dan kunnen de gemoederen iets te hoog oplopen. Alles wat je zegt wordt verkeerd uitgelegd en dat je overal een antwoord op hebt, irriteert je vrouw mateloos. Dan is het beter de mond in gesloten toestand te houden, maar, dan zegt ze, ‘ wie zwijgt stemt toe,’ of ze zegt, ‘ je wilt de boel niet oplossen.’ Dus mondje houden kan ook een slechte optie zijn. Je echtgenote voert aan, ‘jullie mannen kunnen niet luisteren.’ Daarmee heeft ze overigens wel een punt, we hebben het daar moeilijk mee.                                                                                                         Je probeert het met bloemen, maar kiest de verkeerde kleur. ‘Je kunt je vieze gele bloemen houden,’ en smijt de ruiker op de grond. Je had even vergeten, dat geel de kleur van de haat is. Je wilt haar voorzichtig een zoentje op de wang geven, als blijk van goede bedoelingen, maar dan is het verwijt dat je alleen maar aan seks denkt. Kortom; zwijgen, praten, antwoorden, cadeaus en liefdesuitingen, het heeft allemaal geen zin. Dus besluit ik voor een tijdje de kuierlatten te nemen en de verhouding wat ‘lucht’ te geven. Ik pak twee koffers in, (twee, want het moet er uitzien dat je het echt meent ) en rijdt naar de belendende grote stad Hasselt, lekker dicht bij mijn werk, en boek in bij een klein goedkoop hotelletje aan de ring. Die eerste avond al zal ik nooit vergeten. Het is warm, de kamer benauwd en menige mug zoemt om mijn hoofd, terwijl ik op bed lig. Ik zou nu over de zin van het leven moeten nadenken, maar het is te broeierig en denk nergens en overal aan, m.a.w. in mijn hoofd is het een warboel. Om de lusteloze zinnen te verzetten besluit ik om op muggenjacht te gaan, en zo tenminste, van een ongestoorde nachtrust te kunnen genieten. Tegen de muren zit al menig insectenlijkje geplakt en tijdens mijn jacht mep ik met mijn slof behoorlijk wat muggen dood en het bloed spat alle kanten het behang op. De diertjes zijn net zo traag als ze hier in Hasselt speken, dus ik krijg ze allemaal te pakken. De muren zijn van een tuttig bloemetjesbehang, getransformeerd in een moderne muurbeschildering.                                                                                                                                                       Na gedane arbeid is het goed rusten en ik pak een biertje uit de ijskast en zet de Philips televisie aan. Er wordt een voetbalwedstrijd gespeeld in het Heizel stadion. Juventus tegen Liverpool. Een affiche van de Europacup finale 1985, welk een mooie, spannende wedstrijd zal beloven. Anderhalf uur en negen en dertig dood gedrukte en ‘slechts’ vierhonderd gewonde toeschouwers later, ga ik met een kijkkater slapen. Juventus heeft  met 1-0 gewonnen met een onterechte strafschop, die  door Michel Platini benut wordt. Ondanks alle geweld vieren de spelers uitgebreid hun overwinning op de middenstip. Het blijft de hele nacht onrustig in mijn bed, ik draai en draai van de ene op de andere zijde. Die wedstrijd gaat echt in je kop zitten en daarbij komt nog het zo stoer verlaten van de echtelijke woning. Het valt nu al aardig tegen.
Ik bespreek de volgende dag een ander hotelletje met, naar ik hoop, frisse muren. Het ligt even verderop aan de ring, vlakbij een drukke winkelstraat en krijg de sleutel mee. Het is laat die avond als ik er arriveer en parkeer mijn auto aan de ring. Ik neem alleen een plastiek zak met dringendste benodigdheden mee. Ik ben moe en ga maar eerst eens kijken hoe het hier bevalt, voor ik met mijn koffers ga sjouwen.  De volgende morgen stap ik goed uitgerust en na een stevig ontbijt naar mijn auto om naar het werk toe te gaan. Maar op de plaats waar mijn super BMW535 stond, heeft zich nu een Volkwagen Kever geparkeerd. Mijn auto is gestolen, inclusief al mijn kleren in de kofferbak.                                                                                          Op naar het politiebureau om de diefstal aan te geven. De diensdoende agent noteert alles netjes. Dan kijkt hij mij peinzend aan en vraagt, ‘mijnheer, waarom zit u hier in een hotel in Hasselt, als u twintig km verder op woont.’ ‘Ik voel het bloed naar mijn hoofd lopen en kijk de agent onbeholpen aan,’ja,’ zeg ik traag om tijd te winnen, maar een redelijke smoes verzinnen, zodat de agent mij gelooft, is niet zo evident. ‘Ik ben een paar daagjes uit huis gegaan,’ zeg ik dan maar met een flauw glimlachje. De ambtenaar knikt me begrijpend toe.                                                                                                                                                             De diefstal van mijn auto zal mij nog heel wat ellende aan de grens geven.(aflevering 44 Presentjes)                                                                                                                                                                      

Ik moet in dat weekend naar Friesland voor een vergadering van Stichting Nepal en meld de receptioniste dat ik laat terug ben, of misschien helemaal niet kom, maar de kamer aanhoud. Het is gezellig met mijn vrienden bestuursleden en we spelen de volgende dag nog een partijtje golf. Dus rijd ik pas de volgende avond terug en kom na twaalven in het hotel aan. Ik parkeer mijn huurauto en neem de lift naar mijn kamer, ontsluit de deur en doe het licht aan. Een jong stelletje ligt te rommelen in bed en komt onthutst overeind, snel hun naakte lichamen bedekkend met het laken.  ‘Wat doen jullie in mijn bed,’ vraag ik behoorlijk ongemakkelijk. ‘We hebben deze kamer vanavond geboekt,’ is het verongelijkte antwoord en ik druip af. Aangezien het al over twaalven is en het weinig zin zal hebben om de, in die tijd schaarse hotels te zoeken, die ook meestal geen nachtportier hebben, besluit ik maar met hangende pootjes naar huis te rijden. De voordeur zit op het nachtslot en ik wil nou ook weer niet aanbellen. Ik ben dus verplicht om stilletjes door het iele bovenraampje van de slaapkamer van mijn zoontje het huis binnen te dringen, wat me met veel moeite en adem inhouden gelukt. Bij gebrek aan houvast kom ik wel met een dreun op de vloer terecht. Mijn zoon wordt wakker en vraagt terecht,’Pappa, waarom kom je door het bovenraam naar binnen, dat is toch veels te klein?’ Hij strekt zijn handjes voor een omhelzing.
Ik ben dan maar weer thuis gebleven en we hebben alles weer op de huislijke rit gezet.   

Monday, April 1, 2013


44 Presentjes 575

Ik zoef over de E17 langs Wevelgem naar de Belgische grens. Het is in de tijd dat grenscontroles nog streng zijn en autotelefoons bakbeesten van dingen en misschien wel twee kilo wegen.  Ik heb een afspraak met Jean-Pierre  Badoux in Frankrijk net over de grens. Ik moet stoppen bij de Belgische douane en de douanebeambte loopt rond mijn auto. Hij beduidt, dat ik mijn raam moet openen en vraagt mijn autopapieren, verzekeringspapier en rijbewijs en ik moet mijn wagen in een parkeervak te zetten. We stappen een uiterst rommelig groot kantoor binnen, bevolkt door nog een zestal ambtenaren. De roodharige, vrij corpulente man laat mij plaats nemen op een ijzeren, soort van keukenstoel. ‘Op uw achterste nummerplaat ontbreekt het wettelijk teken, dus er zit een valse op.’ ‘Dat klopt,’ zeg ik. De lichtelijk verbaasde man vraagt,’hoezo, dat klop.’ ‘Ik zal het uitleggen. Mijn wagen is gestolen en teruggevonden zonder nummerplaten. Dus heb ik er tijdelijk gewone platen opgezet. Ik moet namelijk werken en heb die auto nodig. Dit alles is bij de politie bekend.’ De beambte slaat aan het bellen. De tijd verstrijkt en ik besef, dat ik te laat voor mijn afspraak ga zijn en vraag permissie om mijn autotelefoon uit mijn wagen te halen. Terug in het kantoor probeer ik te bellen naar de autotelefoon van Jean-Pierre. Ik heb geen bereik. Dus zal mijn contact ook geen bereik hebben. ‘Mag ik even telefoneren,’ vraag ik. ‘Dit zijn diensttelefoons, die mogen niet door particulieren gebruikt worden.’                                                                                                                     Inmiddels zit ik hier al een uur. Het is hier een komen en gaan van vrachtwagenchauffeurs met stapels papieren. Alle chauffeurs zetten van de producten die zij vervoeren, een kleinigheidje neer in het kantoor. Zes flesjes bier, een bak plantjes, een doosje frisdrank, een karton koekjes of pakjes sigaretten. Even denk ik, of ik misschien een paar lapjes geld moet neerleggen om de zaak te bespoedigen, maar verwerp dat idee. De rosse krijgt een binnenkomende lijn. Na enkele minuten  hangt hij op en vraagt mijn autosleutels. Als ik ze afgeef verklaart hij. ‘ Uw auto staat gestolen bij interpol.’ ‘Dat weet ik, maar hij is teruggevonden en hoogst waarschijnlijk niet van de lijst gehaald.’ ‘Hoe kunt u bewijzen dat het uw auto is?’ vraagt hij me. ‘U heeft mijn papieren, daar zal het wel instaan.’ De ijverige beambte snuffelt in de documenten en stelt vast dat er iets niet klopt. ‘Op de autopapieren staat een andere naam als eigenaar, dan de naam in uw paspoort.’ ‘Klopt alweer,’ zeg ik, ‘hij staat op naam van de zaak.’ ‘Dat zal dan moeilijk bewezen kunnen worden.’                                    Ik begin nu wel een beetje wanhopig te worden. Die afspraak kan ik wel schudden. ‘Om te bewijzen dat die wagen op de zaak staat, kunt u mijn directrice Carla Pieterse op het bedrijf bellen. ‘De douaneambtenaar stemt in en belt. Mevrouw Pieterse is lunchen en over tien minuten terug. Na een kwartiertje belt de goede man weer. Intussen hoop ik maar, dat Carla niet denkt dat dit een grap is en zal ontkennen dat ik bij het bedrijf werk en dit mijn bedrijfswagen is. IK ken Carla Pieterse namelijk goed (altijd in voor een joke)en dus is ze er toe in staat. Gelukkig is Carla niet in een jolige bui en bevestigt zij alles. Na anderhalf uur kan ik de grens over.  Mijn afspraak is er natuurlijk niet meer en ik verontschuldig mij, zodra ik weer bereik heb met mijn telefoon.                                                                                                                                                

43 Nieuwsgierig 841
Ik rijd op de Italië Lei in Antwerpen en moet rechts af slaan. Ik geef de bejaarde fietsers, die op de natweg peddelen, netjes hun voorrang. Achter mij staat een ongeduldige automobiliste hevig te toeteren en lichtseinen te geven. Het duurt blijkbaar te lang. De fietsers zijn voorbij en ik wil net gas geven als de achter mij staande, ongeduldige autobestuurster, met een hevige klap op mijn achterkant inrijdt. Ik rijd de natweg over en stop op de hoek. Aangezien er aan de andere kant auto’s voor het stoplicht staan, kan de ongeduldige vrouw me niet passeren. Ik stap uit en bekijk de schade. Een flinke deuk aan de achterkant, dus stap ik op de andere wagen af. Hier gaat het portier open en een lange, zeer bevallige dame met veel blond haar, zwaar opgemaakte ogen en andere make-up, komt haar auto uit. Ze is gekleed in een strak zwart, zeer kort jurkje, waaruit ellenlange benen steken.  Een deel van haar boezem laat zich in volle glorie tonen.                                                                                                                                        ‘Waarom rijdt u tegen mijn auto aan?’ vraag ik. ‘Ik heb haast en u staat daar gewoon op de openbare weg stil,’ is het antwoord. ‘Ik stop voor die fietsers, zij hebben voorrang, maar daarom hoeft u mij toch niet aan te rijden?’ Ze loopt terug naar haar auto en ik naar die van mij. Ze wil wegrijden, maar de wagen heeft zich nog geen halve meter verplaatst als ik snel achteruitrijd en haar klem zet. Ze kan geen  kant meer op, ook al omdat achter haar wagen iemand zijn auto geparkeerd heeft. Ik bel de politie, zeg dat ik opzettelijk ben aangereden en de dader weg wil rijden. De agent belooft dat er binnen vijf minuten iemand ter plekke is.                                                                                                      De vrouw is niet blij dat ik de politie er bijhaal. ‘Wij regelen dit hier in België onderling.’ ‘Waarom probeert u dan weg te rijden, als u het onderling wil regelen?’ vraag ik. ‘Ik woon trouwens al dertig jaar in België, ik weet wel hoe het er hier aan toegaat.’ Ze begint mij uit te schelden voor van alles en nog wat en met hoofdthema, het Hollander zijn van mijn persoon.                                                                                                                                                        Er heeft zich ook al aardig wat, vooral mannelijk publiek, verzamelt, die niet weet wat er gebeurd is, doch de kant van de vrouw neigen te kiezen. Ik ben behoorlijk opgelucht als er twee mannen in blauw met een combi arriveren. Blijkbaar werken de politiemannen als olie op vuur en begint de dame deze heren, in onvervalst plat Antwerps, zaken naar het hoofd te gooien, waar zij, die heus wel wat gewend zullen zijn, even sprakeloos van zijn. Met open monden staren zij het uitdagend mooie brok verbale geweld aan. Dan herpakken de heren zich en wordt de vrouw, die nu in een furie is veranderd, door de agent gesommeerd in het busje plaats te nemen. Ze weigert. Dan vatten de twee haar elk bij een elleboog vast, tillen haar tot vlak boven de grond op en dwingen haar de politiewagen in, terwijl ze met haar pumps, voorzien van hoge naaldhakken, probeert de mannen te schoppen. Helaas verliest ze de schoenen en deze vallen op straat. Eenmaal in de combi gilt ze om haar schoeisel en de kleinste van de twee agenten raapt ze op en geeft ze aan de vrouw, die hierna nog met een slaande beweging de politieman met een van haar schoenstiletto’s probeert in het gezicht te raken.                                                                                                                                                                 Ik moet met mijn auto de politiecombi volgen naar het bureau. Hier aangekomen worden we verzocht plaats te nemen op een bankje in de hal van het grote gebouw, een soort Atrium, waar drie verdiepingen met wandelgalerijen zijn, die toegang tot kantoren geven. We worden er dringend opgewezen te zwijgen, tot we gevraagd worden een verklaring af te leggen. Zo niet, worden we zonder scrupules opgesloten.                                                                                                                                                                 Dat er een hele mooie opstandige vrouw in de hal zit, gaat als een lopend vuurtje door het gebouw. Uit de burelen komen achteloos politiefunctionarissen voorbij lopen, die een blik op haar werpen. Het is nu echt veel drukker in de hal.                                                                                                                                        Mijn buurvrouw begint er weer over dat we hier in België altijd alles onderling regelen, ze weinig tijd heeft en door mijn schuld hier nu zit. Ik houd mijn kiezen op elkaar, hoeveel moeite me dat ook kost. Doch mijn zwijgen brengt de ongetemde feeks weer op het kookpunt. Ze begint op schelle, hoge toon te schreeuwen, dat het door het hele gebouw weergalmd. Op alle gaanderijen gaan de kantoordeuren open en hangen de mensen over de reling. De vrouw wordt nog een keer duidelijk gemaakt te zwijgen. Terwijl ik wordt meegenomen om een verklaring af te leggen over het gebeurde springt de blondine overeind en protesteert luidkeels, dat zij eerst aan de beurt is en haast heeft. ‘ Zodra u bent afgekoeld bent u aan de beurt. Als u lawaai blijft maken gaat het de hele dag duren,’ wordt ze te verstaan gegeven.                                                                                                                         

Ik heb er verder niets meer over gehoord en de verzekering heeft de schade uitgekeerd.